Militaire voertuigen




1914-1918, eerste aanschaf


Tijdens de mobilisatie van WOI werden voornamelijk burgervoertuigen ingehuurd met burgerchauffeurs. Daarnaast werden in de periode 1914-1918 de volgende merken vrachtwagens door de landmacht aangeschaft:
- 80x GMC 1 1/2-ton trucks 1916 (USA), 20-25 PK, massieve banden en met carbid verlichting; colonne-snelheid +/- 20 km
- 15x Packard 4-ton trucks 1915 (USA), 16 PK, massieve banden en met carbid verlichting; colonne-snelheid +/- 20 km
- 57x Spyker-Saurer 2-ton trucks 1915/1916 (NL), 12-16 PK, massieve banden en met carbid verlichting; colonne-snelheid +/- 20 km
- 24x Berna 3 1/2-ton trucks 1915 (ZWI), massieve banden en met carbid verlichting; colonne-snelheid +/- 20 km
- 41x Presto 1-ton trucks 1916 (GER), massieve banden en met carbid verlichting; colonne-snelheid +/- 20 km
- 12x Martini 3-ton trucks 1916 (ZWI), 28 PK, massieve banden en met carbid verlichting; colonne-snelheid +/- 20 km
- 13x Arbenz 2-ton trucks 1918 (ZWI), massieve banden en met carbid verlichting; colonne-snelheid +/- 20 km
- diverse merken trucks
- 52 Spyker personenwagens

- Leswagens met dubbele besturing en verder materiaal uit '14-'18 overgekomen.
- Ook enige wagens motto: "luxe verhuur":
-Opbouw Opel met inleghouten deuren (hoge hoed op!) op een Citroen chassis "Frederik Fluweel".

Luchtdoelartillerie


Het ontstaan van het luchtgevaar dwong de landmacht in 1917 tot de oprichting van de Luchtafweer Motorbatterij (LAMB).
- 7,6 cm Vickers-Armstrong luchtdoelkanon ( 8 tl.) zette men vast op een platform met omklapbare boorden op het chassis van een Thornycroft 3-ton truck.
- 7,5 cm Krupp luchtdoelkanon (7 tl.) plaatste men op de Berna 3 1/2-ton truck.
- 5,7 cm Krupp luchtdoelkanon (6 tl.) plaatste men op een aanhangwagen, meestal getrokken door een Berna 3 1/2-ton truck.

Als platform voor luchtdoelkanonnen kwamen de vrachtwagen tot mei 1940 niet terug, gekozen werd voor getrokken luchtdoelgeschut met banden.

Artillerietrekkers


Aangezien de aanschaf van het motormaterieel duur was, paste dit moeilijk in het streven naar bezuinigingen na 1918. Daarnaast was er weerstand inzake de betrouwbaarheid en inzetbaarheid van het materieel. In de jaren 1924/1925 testte men een aantal artillerietrekkers waarbij de Fordson landbouwtrekker het beste beviel. Na aanschaf in 1926 bleven deze tot aan de meidagen 1940 actief. Voor het kleinere geschut schafte men in 1926 een aantal T-Ford 1-ton chasis met cabine aan. In 1928 startte men met proefnemingen voor een krachtigere artillerietrekker, met de Morris-Commercial 30 cwt 6x4 met lier van 30 meter, 3 assen en 3 liter 40 PK 4-cylinder motor; de voorloper van de Morris CDSW. Enkele Morris Commercial CD 6x4 werden aangeschaft, daarna bleef het lange tijd stil.

Genie


De genie heeft vanaf 1918 een eigen rol gehad in de mechanisering van de landmacht. Uit Frankrijk werden ten behoeve van het genie-wagenpark 16 Berliet-CBA-chassis met viercilinder 30 pk motor, kettingaandrijving en massieve banden. Deze trucks werden opgebouwd als zoeklichtwagen, genummerd 28-37 en 111-116.
Achter de open cabine stond op een ca. 1.80 m lange gesloten houten opbouw een dynamo en daarachter stond het zoeklicht op een tweewielig onderstel. Achter de wagen stond een aanhanger waarop het benodigde materiaal voor de opstelling van de schijnwerper werd meegevoerd.
Tevens werden vier Packards in eigen beheer op soortgelijke manier omgebouwd tot zoeklichtwagen.
De oude Packard- en GMC-trucks voor het transport van manschappen en materiaal werden omstreeks 1928 vervangen door Chevrolets en Fords, zoals de Landmacht vanaf 1930 sowieso ging standariseren richting Chevrolet en Ford.

LVA


Ook de LVA had een eigen wagenpark. Het bestond sinds 1913 uit enkele personenwagens en bakwagens; veelal van het Nederlandse merk Spijker. In de twintiger en dertiger jaren werden wat meer gespecialiseerde voertuigen in gebruik genomen.
Zo schafte men voor het tanken van vliegtuigen vier Ford-TT tankauto's aan. Er was een sproeiwagen van het Franse merk Laffly bewees goede diensten bij het stofvrij houden van platform en landingsterrein van het vliegpark Soesterberg. Er waren twee wagens van het merk Cottin & Desgouttes ingericht als radio- resp. fotowagen. De wagens van het LVA hadden tot 1939 een (blauw) provinciaal kenteken, de nummers L 3017 t/m L 3043 waren aan hen uitgegeven omdat de aanvraag via Soesterberg verliep in de provincie Utrecht.
Na 1930 werden de Berna-trucks, de Packard en de GMC ingewisseld voor vrachtwagens van het merk Ford.

Richting standaardisering


Na WOI bestond het wagenpark, zoals hierboven duidelijk is geworden uit verschillende merken uit verschillende landen die vaak ook een verschillende maatvoering gebruikten. De bonte verzameling merken en typen maakte het onderhoud van het materiaal tot een grote uitdaging.
Zeker na het failliet van Spijker in 1926 groeide het besef dat, wilde men het wagenpark uitbreiden, een nieuwe standaardisatie noodzakelijk was. Niet alleen voor het onderhoud op zichzelf maar ook voor de opleiding van de monteurs was het belangrijk.

Met de komst van het Ford Model AA chassis met 40 PK 4 cylinder motor in 1928, kwam er een platform waar-op en omheen carosseriebouwers, aanhangerfabrikanten, opleggermakers e.d., in Nederland verder konden bouwen. Van een simpele bak op het platform voor een artillerietrekker met plek voor bediening en munitie tot keukenwagen als oplegger, een bonte scharkering aan modellen kwam in gebruik bij de landmacht, veelal gebaseerd op een Ford-chassis. Vele bedrijven in Nederland leefden zich uit om aan de wensen van Defensie te voldoen, waarbij vooral DAF veel succes had.
In 1929 traden de Ford 4-versnellingsbak en de negatieve montage van de wielen in plaats van de gebruikelijke 3-versnellingsbak en de gevlochten spaken. Daarmee was het fundament voor het succes van dat merk in Nederland gelegd. In 1928/1929 werden nog diverse proeven gedaan met nieuwe sterke 6x4 artillerie-trekkers, maar erg gunstig verliepen die niet.

1930-1935


De jaren 1930-1935 kenmerken zich wat betreft de ontwikkeling van de motorisering als zeer rustig. De voortgaande bezuinigingen drukten de ontwikkeling en er kwam nauwelijks nieuw materieel. De proefnemingen met artillerietrekkers ging gezapig voort, in 1932 werd door General Motors Antwerpen nog een ombouwconstructie voor een 6x 4 artillerietrekker gemaakt, maar de proefnemingen verliepen dramatisch. Toen de Trado aandrijving in 1934 op de burelen verscheen en de proefnemingen erg gunstig verliepen, kwam deze al snel in productie voor Defensie. Eerst bij de KRA (1935), in 1936 bij luchtdoelartillerie en de Regimenten Motorartillerie (RMA). De TRADO-toepassing werd vervolgens bij vele onderdelen gebruikt; in 1940 waren dat er 1.200.


Ford en TRADO = de nieuwe standaard


Op 4 april 1934 diende 1e lt. Ir. P.H. van der Trappen zijn ontwerp in voor wat later de Trado is gaan heten. In mei 1940 waren er 1200 trado's in gebruik bij het Nederlandse leger. Meer over de TRADO trucks.

Ford V8


Met de komst van het Ford V8-chassis in 1935 en een vermogen van ruim 80 PK, brak een nieuwe standaard door bij de aanschaf van het materieel. Daarnaast raakte de Chevrolet truck in zwang. Met de massale invordering van burgermotorvoertuigen in 1939 voor militair gebruik werd het aantal merken en typen flink uitgebreid.

Capitulatie


Na de capitulatie verdwenen zeer veel militaire voertuigen richting Oosten om in zeer veel gevallen nooit meer terug te keren.


Bronnen o.a.:
- Martin Wallast, Militaire transportvoertuigen in Nederland ISBN9061207045
- concept manuscript C.R. Dekker, Verzorging van de Koninklijke Landmacht in 1939 en 1940; Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Verzorging KL 1939-1940, Toegang 404