Klaas Kaspers werd
geboren op 15 november 1918 te West-Terschelling als oudste zoon van
Willem Kaspers en Neeltje Zeeders. Zijn vader was sergeant-torpedist
bij de marine gedurende de Eerste Wereldoorlog.
Op zevenjarige leeftijd
verhuisde Klaas met zijn 1 jaar oude broertje Meindert, vader en
moeder naar Rotterdam. Vader Willem werkte als kapitein bij N.V.
Halcyon Line; een werkmaatschappij van August Thyssen. Vanaf 1926 was
dat een onderdeel van de TBG (Thyssen-Bornemisza Group) Holdings
N.V., een verzameling van diverse ondernemingen, waaronder zee- en
binnenvaartrederijen, werven en havenbedrijven.
Klaas doorliep in
Rotterdam de lagere school waarna hij de MULO A op 18 juli 1938 afrondde.
Op 24 oktober 1938 ontving hij de opgeroep voor zijn militaire dienstplicht.
Hij werd toegevoegd aan het 22e Regiment Infanterie in garnizoensstad Ede.
Bij opkomst ontving hij zijn militaire kloffie:
Kledingnummer 420
Geweer 7022 EE
Gasmasker 321
Vullingbus 057630
Patronentas 1087
Vanwege zijn MULO opleiding en mogelijk zijn
gedrag in de groep, kwam hij in aanmerking voor de
onderofficiersopleiding. In die tijd woonde het
gezin aan de Willem Buytenwegstraat 112c en vader was kapitein op de
Prins Maurits van de Oranjelijn.
Na het verdrag van
München was in oktober 1938 het eerste telegram O uitgegaan,
op 11 april 1939 kwam de tweede hetgeen voor Kaspers betekende
dat hij met het 22e Grensbataljons de stellingen
moest betrekken in de voorposten van het vak IJssel Zuid; het vak
ten oosten van de IJssel afgebakend door de grens met Duitsland, de
Rijn, de IJssel en in het noorden een lijn vlak onder Doetinchem.
Hoofdtaak van de grenstroepen was het signaleren van vijandelijke
activiteiten en het stellen van de versperringen bij
grensoverschrijding door de vijand.
In eerste instantie
bewaakte hij een post vlakbij de grens in Babberich, later dus in
Didam bij de versperring in de buurt van de Onze Lieve Vrouwenkerk en
cafe het Zwijnshoofd. In de vroege ochtend van 10 mei 1940 was hij de
wachtcommandant bij de versperring. Hij ontmaskerde een Duitse
overvalploeg waarmee hij kon voorkomen dat de Duitse aanval snel over
de IJssel zou trekken. (zie verslag overvalploeg)
Terwijl de overvalploeg
naar het achterland werd afgevoerd, reden pantserwagens vanuit het
voorland richting de versperring. De sectie van Kaspers moest al snel
inzien dat weerstand hopeloos was. Hij werd gedwongen om met de
voorste troepen mee te rijden in de richting van Westervoort. Bij de
eerste versperring moest men uiteindelijk terug naar Didam.
Kaspers
raakte in krijgsgevangenschap (nummer 30392) en kwam na enkele omzwervingen in een
Stalag II-D bij Stargard terecht. In zijn
dagboek
telde hij de dagen van gevangenschap. In het krijgsgevangenkamp sliep
men in houten barakken. Er was contact met andere krijgsgevangenen uit Polen, Belgie
en Frankrijk. Kaspers beschrijft met name het contact met de Polen
waarmee hij het goed kon vinden.
Dat men in het kamp ook probeerde vermaak te vinden blijkt wel uit
het stuk in het dagboek over een worstelpartij tussen een Pool en een
Hollander. Op 2 juni 1940 ging de joodse militair Joop Braasem (J. van Brasem
in het dagboek) in op de uitdaging van een sterke Pool om een
wedstrijdje te worstelen. Braasem was een geoefend worstelaar in het middengewicht.
Volgens Kaspers won Braasem de
partij maar er zijn ook bronnen die de partij als onbeslist bestempelen.
Op dat moment was al duidelijk dat de Nederlanders weer naar huis mochten,
het wachten was op een vervoersmogelijkheid. Die kwam op 8 juni 1940 zodat
Kaspers de volgende dag in Nederland was.
Nadat hij in juni 1940 uit
krijgsgevangenschap was teruggekomen kwam hij bij de opbouwdienst als
bewaker van een beute-depot te Leiden. Toen hij pogingen deed om de
apparatuur te vernielen, kreeg hij van zijn commandant te horen dat
hij kon vertrekken. Terug in Rotterdam, leek het er daarna op dat hij
zijn vader naar zee zou gaan volgen. In 1940 en 1941 hij namelijk de
opleiding aan de Vakschool voor Civiel Personeel voor de Koopvaardij
in Amsterdam waar hij op 10 mei 1941 een diploma behaalde. Op 17
oktober 1941 werd hij nachtwaker bij het museum Boymans in
Rotterdam. In die tijd was hij mogelijk al betrokken bij
verzetsgroepen. In november 1941 vertrok zijn moeder met zijn jongere
broer naar Terschelling. Klaas vond onderdak op de Burgermeester
Meineszlaan 63a.
Het moet in die periode
zijn geweest dat hij zijn dagboek over de meidagen 1940 heeft
opgesteld want het dagboek is geschreven op briefpapier van het
museum. Een kladversie was al in zijn aantekeningenboekje opgenomen.
Toentertijd of mogelijk al eerder werd hij actief in het verzet. Hij
sloot zich aan bij de verzetsgroep de Nederlandsche Volksmilitie
(NVM). De NVM was ontstaan uit twee eerdere groepen, namelijk leden
van de Joodse voetbalclub De Pechvogels, en een communistisch
georiënteerde groep onder leiding van S.Z. (Sal) Dormits, joods
communist en veteraan uit de Spaanse Burgeroorlog. De leiding van het
NVM lag bij Dormits en de leiding bestond voornamelijk uit
communisten.
In Rotterdam waren
waarschijnlijk twee afdelingen actief onder leiding van H.
Speksnijder en I. Sies, met enkele onderafdelingen. De groepen waren
naar de aard van hun activiteiten geletterd: S(abotage)-, K(nok)-,
O(psporings) en V(erbreidings)-groepen. Men werkte eveneens mee aan
de verspreiding van het communistische illegale blad De Waarheid.
De meeste leden,
waaronder waarschijnlijk ook Klaas, werden op 17 en 18 oktober 1942
gearresteerd nadat op het adres van Dormits een kaartenbak van de
de leden was gevonden. Na zijn arrestatie kwam hij terecht
in het Oranjehotel (Strafgevangenis) in Scheveningen; cel
720. Op 30 november 1942 werd hij overgebracht naar de Wehrmacht
Gefangnis in Utrecht. Kaspers werd er van verdacht voor de NVM als
wapeninstructeur te hebben gewerkt hetgeen hem op 4 december 1942 de
doodstraf opleverde. Op 29 december 1942 werd hij samen met 30 lotgenoten
verzameld op de Leusderheide, waarna hij door Duitse kogels het leven verloor.
Zijn lichaam vond men
in september 1945, na aanwijzingen van voormalige kampbewakers en de
commandant, in een massagraf op de Leusderheide. Op 1
oktober 1945 identificeerde zijn vader het stoffelijk overschot en
volgde een begrafenis aan de voet van de Brandaris op
Terschelling.
Bronnen:
Terschelling in de illegaliteit Klaas Kaspers 1918-1942, Gerrit van Leunen
Terschelling in de Tweede Wereldoorlog, Johan van der Wal. (2007)
www.kampamersfoort.nl
Kamer tijdens opleiding.
Kamer tijdens opleiding .
.
.
Rust tijdens een mars.
Een luguber stelletje.
Op wacht bij brug bij Bomerskolk, Didam.
Brug bij Bomerskolk, Didam. (object 2176)
Brug bij Bomerskolk, Didam met versperring op de voorgrond.
.
Een melig stelletje.
Het stel van het kippenhok aan de tol.
.
.
Drie gezworen kameraden.
Bij Marie aan de Tol.
Wegversperring bij Ravenstraat Babberich.
Wegversperring bij Ravenstraat Babberich.
.
Een stug partijtje "zwikken".
Post Claes Babberich met bericht.
.
.
.
|