Verklaring reserve 1e luitenant T. Koster
Verklaring
afgelegd door de reserve 1e luitenant T. KOSTER, van 8 R.I., in 1940
ingedeeld als Sectiecommandant bij 2-22 G.B., van beroep Hoofd ener
school voor B.L.O. wonende Bronbeeklaan 22 te Arnhem, in de 385e
Vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 22 Juni
1950.
Op
10 Mei des morgens te ongeveer 2.15 uur meldde zich plotseling een
der beide dubbelposten bij mij in mijn kwartier (' t Zwijnshof, red: Zwijnshoofd) te
Didam met een briefje, waarin om doorlating werd verzocht voor een
groep militairen. Ik sliep toen niet, doch was geheel gekleed en
bewapend. Dit briefje zou zijn af gegeven door T .B.O. Ik zag echter
dat dit niet de handtekening was van Kapitein Dijkstra, vermoedde
meteen onraad en begaf mij onmiddellijk naar de dubbelpost. Ik zag
daar in het donker ongeveer 25 man staan. Ze waren per rijwiel uit
oostelijke richting aangekomen. Den commandant van deze patrouille
heb ik enkele vragen gesteld, welke weet ik niet meer. Hij sprak
vloeiend Nederlands, was ongeveer 1.85 m lang en had een bleek, mager
en langwerpig gezicht. Ik zeide hem dat ik even zou nazien of hij met
zijn mensen kon worden doorgelaten. Doch en door de handtekening op
het briefje, dat, naar ik meen geschreven was en niet getypt, en door
het feit dat de chevrons op de Nederlandse uniformen van patrouille
breder waren dan gebruikelijk was, vertrouwde deze zaak niet. Ik
begaf mij ogenblikkelijk naar de telefoon.
Mijn
instructie luidde o.m. de afsluiting te stellen en op eigen
initiatief te handelen naar gelang de omstandigheden dit noodzakelijk
maakten.
Op
10 Mei was om 2.15 de versperring niet geheel gesloten, was slechts
ten dele gesteld. Om haar geheel aan te brengen zou ongeveer 20 a 30
minuten vergen. I.v.m. aan- en afvoer was nog een opening gelaten;
een autobus zou er nog doorheen gekund hebben
Mijn
wacht was sterk 2 mitraiIleurgroepen, ongeveer 20 man. De
mitrailleurs waren nog niet opgesteld, doch bevonden zich in de
barak.
Het
is mogelijk dat ik eerst mijn C.C., Kapitein Seyffardt heb opgebeld,
doch met Kolonel Dwars heb ik ook telefonisch gesproken. (T.B.O.)
Ik
kreeg de telefonische opdracht de mensen te ontwapenen doch naar ik
meen had ik daartoe uit mijzelf reeds bevel gegeven. Ik ben nl.
ogenblikkelijk naar de barak gegaan, heb aldaar sergeant Caspers de
situatie uitgelegd en hem opgedragen aan beide zijden van de plaats
waar de patrouille zich bevond een mitrailleur te plaatsen, aan de
oost- en aan de westzijde. Deze opdracht heb ik direct gegeven.
voordat ik getelefoneerd heb. Er is omstreeks die tijd zeer veel
getelefoneerd. Zo heb ik tot en met moeten telefoneren i.v.m. de
afvoer van deze krijgsgevangenen.
Ik
heb zelf medegemaakt dat de patrouille ontwapend werd. Zij droegen
helmen van Nederlands model. Ze zijn later niet blootshoofds in de
autobus gegaan. De wapenen en helmen heb ik alle laten verzamelen.
Mogelijk waren, er ook nog gasmaskers. We hebben ze zo snel mogelijk
volkomen ontwapend, waarbij ze zeer rustig en correct onze bevelen
opvolgden. Ik heb de gezichten van de Duitsers niet gezien toen zij
bevel kregen zich te ontwapenen omdat ik het allereerste begin niet
heb bijgewoond. Bovendien was het nog schemerachtig. Het was een van
de eerste grensoverschrijdingen, waardoor dus van alle kanten om
informaties werd gevraagd en door mij meldingen moesten worden
gedaan.
Het
is mogelijk dat de patrouille een overjas aan had. In dat geval
droegen de mannen dan toch geen wapenen onder deze overjas.
Ik
wilde de ontwapende krijgsgevangenen zo spoedig mogelijk doen
afvoeren, doch ik ondervond hierbij zeer veel moeilijkheden. De
burgerij hielp helemaal niet mede, mogelijk uit vrees voor verlies
van de auto's, terwijl de vervoergelegenheid van het Bataljon wel te
laat aankwam. Toen om ca. 4 uur de vliegtuigen overkwamen waren de
ontwapende mannen nog steeds aanwezig. Ik ben hierover razend
geweest.
In
de instructie stond dat indien wij event. zouden moeten terugtrekken,
het vervoer hiervoor geregeld was. De autobus hiervoor was niet bij
ons aanwezig, doch elders, ik meen bij Beek in Montferland. Deze zou
ons dan passeren en ons dan medenemen. Wij zouden moeten terugtrekken
op de IJssellinie naar ik meen ongeveer ten noorden van Doesburg. Na
4 uur is een autobus aangekomen en, naar ik meen, een luxe-wagen met
een sergeant en iemand die de autobus kon besturen. Deze bus die,
naar ik mij thans meen te herinneren, afkomstig was van het Bataljon,
kwam uit het westen.
De
Duitsers bevonden zich aan de oostzijde van de versperring, dit
i.v.m. het feit dat ik de autobus eigenlijk uit oostelijke richting
verwachtte. Aangezien in dat geval de versperring zou moeten worden
gepasseerd voor afvoer naar het westen, heb ik haar niet geheel
gesloten. Ze is tot het laatste moment zo gebleven.
In
verband met de dreigende toestand heb ik ook nog een post uitgezet
bij een landweg in de omgeving van 't Zwijnshoofd.
Het
inladen van de gevangenen in de autobus verliep rustig. Ik had
opdracht gegeven om bij event. verzet de strengste maatregelen te
nemen.
Ik
ben gegaan naar de post bij de landweg. Het is mogelijk dat de bus
met, krijgsgevangenen op dat moment nog niet was afgereden, ik kan
mij dit niet meer precies herinneren. Alles ver liep echter zo v1ot,
dat ik heb aangenomen dat de bus onmiddellijk vertrokken was, althans
direct nadat ik mij naar die post bij de landweg begaf.
Ik
heb even met de post gesproken en bevond mij nog bij hem toen wij
hoorden schieten bij Luitenant Bergsma, wnd Commandant van de
Grenscie, die zich bevond bij het Gemeentehuis van Didam. Vlak daarop
kwamen een pantserwagen met motoren met zijspan met mitrailleurs
razend snel aanvliegen.
Toen
ik mij naar voren begaf kwamen er een paar wilden aanstormen met
opgeheven geweer, die mij trachtten aan te vallen. Ik kreeg geen kans
tot schieten. Mijn pistool zat nog in mijn tas waarvan de klep open
was. Ik kreeg geen kans meer verder naar voren te gaan; ik bevond mij
halverwege de tuin die daar achter het huis lag.
Indien
de autobus op dat moment, nog aanwezig was, is aft toen toch niet
door de pantserwagen beschoten. Er is alleen geschoten bij de
Grenscie. Alles verliep ontzettend snel. Wij zijn toen gevangen
genomen. wij moesten in de looppas voor de pantserwagen gaan.
Sergeant Caspers moest voorop de pantserwagen plaatsnemen met een
rood-wit-blauwe vlag. Hij is niet beschoten geworden. Toen wij bij de
brug aankwamen, bleek die zich aanvankelijk voordeed als commandant
van de Duitse patrouille, dit in feite niet was. Dit was in
werkelijkheid een Duitser. Van Kapitein Seyffadrt heb ik geen
speciale orders ontvangen.
De
betrokken sergeant van de autobus (Dukers) is mij niet door bijzonder
gedrag opgevallen.
Sergeant
Kaspers heeft zich zeer goed gedragen. Alles wat ik hem opgedragen
heb heeft hij uitstekend volbracht.
Hij
was het tevens, die met de Hollandse vlag op de pantserauto moest
plaatsnemen.
'S-Gravenhage,
22 juni 1950
Opgenomen:
Si T. Koster