IJSSELLINIE
I. DE
TOESTAND IN APRIL 1939.
Toen op 2
april 1939 de troepen, behoorende tot de strategische beveiliging
werden gemobiliseerd en zij hun opstellingen moesten gaan innemen,
moest de eerste spade nog in den grond worden gestoken.
Mijn
gezagsgebied omvatte de provincie Overijssel en vrijwel de geheele
provincie Gelderland, terwijl de volgende troepen onder mijn bevelen
werden gesteld: 46 grenswachten, 9 grensbataljons voor het tot stand
brengen en verdedigen van vernielingen en versperringen in het gebied
tusschen de Oostgrens en de IJssel, 2 regimenten Infanterie voor de
verdediging van de IJssellinie en de linie tusschen Arnhem en
Nijmegen, een detachement Marine (onderzoeksdienst Lobith) 11e
compagnie pioniers, een compagnie Motordienst en als reserve het 1e
bataljon wielrijders.
Deze zeer mobiele reserve gelegerd te Apeldoorn
en omgeving, was door haar groote beweeglijkheid uitermate geschikt
om achter het IJsselfront snel te worden verplaatst naar die plaatsen
waar de vijand door een IJsselovergang dit front zou trachten te
doorbreken.
II. ONVOLDOENDE
ONDERLEGD.
Reeds
dadelijk kwam tot uiting, dat zoowel kader als manschappen
onvoldoende waren onderlegd voor het verrichten van pionierarbeid en
dat zij het juiste begrip misten omtrent de eischen welke aan
gevechtsopstellingen dienen te worden gesteld. Het heeft heel wat
moeite gekost de troep hieromtrent juiste begrippen bij te brengen,
doch geleidelijk kwamen toch de noodige verbeteringen tot stand,
hoewel ook toen nog de vervaardigde opstellingen geenszins geschikt
waren om daarin een ernstigen strijd te voeren. Geld en middelen
waren echter toen nog niet beschikbaar om zoodanige opstellingen tot
stand te brengen, welke aan moderne eischen zouden voldoen.
Gelukkig
zorgde de legerleiding er voor, dat na algemeene mobilisatie in
september 1939 het benoodigde geld voor de regering beschikbaar werd
gesteld om tot den bouw van kazematten te kunnen overgaan, waardoor
ook de troepen, die met de verdediging van de IJssellinie waren
belast, hun taak in moderne opstellingen zouden kunnen vervullen.
III. EEN
AANEENGESLOTEN VUURFRONT MOEST WORDEN GEVORMD.
Nadat
eenmaal tot kazemattenbouw was besloten, werd zoowel voor de
Ijssellinie als voor het front tusschen Arnhem en Nijmegen met groote
voortvarendheid een vuurplan ontworpen, hetgeen wil zeggen, dat van
Kampen tot Nijmegen zooveel opstellingen voor kazematten moesten
worden verkend en vastgesteld, dat een aaneengesloten vuurfront zou
worden gevormd door het vuur, dat door zware en lichte mitrailleurs
uit die kazematten zou worden afgegeven. Voor het genoemde front
bleken in totaal ongeveer 300 kazematten benoodigd te zijn, waarvan
de stalen kazematten zouden worden bewapend met een zware mitrailleur
en de betonkazematten (z.g. Stekelvarkens) met een lichte
mitrailleur.
Aangezien
de stalen kazematten slechts een schietgat hadden, was hun
schootsveld bepaald tot een sector, zulks in tegenstelling met de
betonkazematten, die in de regel 3 schietgaten hadden, zoodat zij in
drie sectoren vuur konden brengen. De gevechtswaarde van de stalen
kazematten was aanzienlijk grooter dan die der Stekelvarkens, doch
zoowel om de veel hoogere kosten als wegens gebrek aan voldoende
zware mitrailleurs kon niet uitsluitend tot den bouw van stalen
kazematten worden overgegaan. Bij het uitbreken van den oorlog waren
alle kazematten in de IJssellinie gereed; in de stalen kazematten
waren de zuig-installaties, welke voor de noodige luchtverversching
moesten zorgen, aanwezig.
De stalen
boldoorvoering tot afsluiting van het schietgat, was echter nog niet
in alle kazematten aangebracht. Dit laatste was jammer, aangezien zou
blijken, dat de vijand steeds trachtte de treffers van zijn
infanteriegeschut in het schietgat te plaatsen.
IV. ZWAKKE
IJSSELLINIE.
In verband
met den beperkten tijd en het aantal beschikbaar gestelde kazematten
was het niet mogelijk gebleken alle kazematten watervrij op te
stellen, zoodat enkele bij hoogen waterstand van de IJssel
onderliepen, waardoor zij bij die bijzondere omstandigheden voor de
verdediging werden uitgeschakeld. Het daardoor ontstane hiaat werd
echter opgevuld door veldversterkingen, welke op hooger gelegen
terrein of aan den bandijk waren aangelegd.
Was aldus
de sterkte der IJssellinie aanmerkelijk opgevoerd, toch bleef zij in
wezen zwak, aangezien slechts een rij kazematten aanwezig was en
iedere diepte aan de stelling ontbrak. Indien een kazemat door het
vijandelijke vuur zou uitvallen, zou er een gat in de
verdedigingslinie en daardoor ook in het vuurfront ontstaan, waardoor
de stelling zou kunnen worden doorbroken aangezien meer achterwaarts
geen opstellingen aanwezig waren om het doordringen van den vijand te
beletten. Voor de bezetting van dergelijke opstellingen waren
trouwens geen troepen beschikbaar. Artillerie was niet aanwezig
zoodat de strijd uitsluitend met infanteriewapens zou moeten worden
gevoerd, waardoor wij te dien aanzien tegenover een met sterke
artillerie toegerusten vijand verre in de minderheid waren.
Deze
afwezigheid van artillerie had de vijand blijkbaar niet verwacht,
zooals later blijken zou uit een der eerste vragen, welke een
vijandelijk commandant deed aan een nabij Westervoort gevangen
genomen kapitein (Heijnen, red.),
nl: “waarom heeft Uw artillerie niet geschoten?”.
Teneinde
de sterkte op een der belangrijkste punten op te voeren, nl nabij
Arnhem had ik een plan ontworpen voor de inrichting van een tweede
verdedigingslijn van kazematten achter de Arnhemsche- en Velperbroek,
hetwelk kon worden geïnundeerd. Hoewel dit ontwerp door den
opperbevelhebber werd goedgekeurd, is het wegens gebrek aan
geldmiddelen nimmer tot uitvoering gebracht. Toen de oorlog uitbrak,
was wel de inundatie gesteld en waren daarin de noodige landmijnen
gelegd, doch de verdediging van deze hindernis ontbrak helaas.
Het blijft
een open vraag, of de vijand indien deze tweede verdedigingslijn er
wel was geweest, ook reeds zoo spoedig voor de Grebbe zou hebben
gestaan.
Het zal
den lezer wellicht interesseren, dat ik den toenmaligen
minister-president Colijn bij een bezoek aan mijn stafkwartier te
Apeldoorn, nadat ik ZE (Colijn, red.) een uiteenzetting had gegeven
van de opstelling en de taak van de onder mijn bevelen staande
troepen, de vraag stelde, of naar zijn meening met de beschikbare
troepen en middelen met eenige kans op succes aan de opgedragen tak
kon worden voldaan. Toen ZE (Colijn, red.) deze vraag ontkennend
beantwoordde en bovendien aangaf welke troepensterkte naar zijn
oordeel noodig zou zijn, kwam vanzelf de feitelijk overbodige vraag
ter sprake, aan welke oorzaak het was toe te schrijven, dat ons de
noodige troepen en middelen ontbraken. Hierop gaf ZE (Colijn, red.)
een financiële uiteenzetting, waarvan de kern vrijwel
overeenkwam met den inhoud van een brief van Johan de Witt aan Pieter
de Groot van 30 Oct. 1670, hetwelk op mijn bureel ingelijst aan de
wand hing en dat luidde:
"Want
de aerdt der Hollanders is soodanigh, gelijck U. ed. mede ten beste
bekent is, dat als haar de noodt en de periculen niet seer claer voor
oogen comen, sij geenszins gedisponeert comen worden om naer behooren
te vigeleeren voor haar eijgen securiteijt."
Toen ik de
aandacht van den minister daarop vestigde, gaf ZE (Colijn, red.) te
kennen: "Zoo is het nog altijd, Kolonel". In september
1939 kwamen "de peculen we seer claer voor oogen" doch
toen was het reeds te laat "om naer behooren te vigeleeren voor
haar eijgen securiteij!"
Met de
door de regeering toen ter beschikking gestelde middelen hebben de
Opperbevelhebber en verdere militaire autoriteiten gewoekerd om de
gevechtskracht van de levende en doode strijdmiddelen zoo hoog
mogelijk op te voeren, doch het is bij de landsverdediging onmogelijk
om in enkele maanden te herstellen, hetgeen gedurende lange jaren is
verwaarloosd.
Wat de
bevelvoering betreft zij medegedeeld, dat mijn gezagsgebied in 2
deelen was verdeeld, nl. de groep IJssel-Noord en de Groep
IJssel-Zuid, waarvan de stafkwartieren waren gevestigd, resp. te Epe
en te Eerbeek. De scheidingslijn liep globaal van Apeldoorn
oostwaarts tusschen Zutphen en Deventer door naar de Oostgrens.
In verband
met de groote uitgestrektheid van mijn gezagsgebied was inkrimping
mij zeer welgevallig.
V. VEROUDERDE
KANONNEN.
Minder
aangenaam was het, dat ik zeer kort voor den oorlog vrijwel alle
kanonnen van 4,7 (infanteriegeschut) moest afstaan ten behoeve van
andere onderdeelen, zeer ten nadeele van het toch al reeds zwakke
weerstandsvermogen der IJssellinie.
Zij werden vervangen door
verouderde kanonnen van 8 centimeter staal, waarvoor de opnieuw in te
richten emplacementen op 10 mei 1940 nog niet gereed waren.
Na de
wijziging in het Opperbevel in februari 1940, werden mij op 9 april
1940 van de 8 grensbataljons, die tusschen de IJssel en de Oostgrens
verspreid waren opgesteld er drie ontnomen. Het gevolg hiervan was,
dat het systeem gewijzigd moest worden.
De
aanvankelijke opzet was, dat de over en paar honderd objecten
verdeelde onderdeelen der 8 bataljons, na het tot stand brengen van
de vernieling of het volledig stellen van de hindernis ter plaatse
zouden standhouden, teneinde de vijand het herstellen of opruimen
zoolang mogelijk te beletten. Juist de verdediging van een vernieling
of van een hindernis verhoogt haar waarde in sterke mate. Waar er nu
naar gestreefd moest worden om, ondanks de verminderde
troepensterkte, den vijand toch een zoo groot mogelijk aantal
hindernissen in den weg te leggen, moest het standhouden worden prijs
gegeven en werd het systeem gevolgd, om achtereenvolgens in
verschillende lijnen de vernieling te doen plaats hebben.
Nadat hun
taak was volbracht, moesten alle vernielingstroepen zich begeven naar
de te voren voor ieder van hen vastgestelde overgangspunten van de
IJssel, waar motorsloepen voor het overzetten aanwezig waren. Na de
overtocht moesten deze onderdeelen zich op te voren vastgestelde
plaatsen weer verzamelen, teneinde aldaar een reserve te vormen voor
de IJsselverdediging. De vervoersauto's moesten nabij het
overgangspunt in de IJssel worden gereden of verbrand.
Hoewel de
onderdelen slechts enkele weken de tijd hebben gehad om zich in dit
nieuwe systeem in te werken, zijn toch op een na alle bevolen
vernielingen en hindernissen op 10 mei tot stand gebracht en zijn
alle handelingen volgens het vastgestelde plan verloopen.
V. ZIJ GAAN WEER ORDERS HALEN!!
In
verschillende plaatsen bestonden Duitse vereenigingen, die veelvuldig
vergaderingen en bijeenkomsten hielden, terwijl voortdurend verdachte
Nederlanders zich over de grens begaven (vooral bij Nordhorn) en het
contact met de Duitschers onderhielden, zelfs als de grens alle
verkeer gesloten was.
Wij
noemden dat toenmaals: "Zij
gaan weer orders halen"
Hoe er
gespioneerd was, bleek oa toen een mijner onder-commandanten na een
gevecht aan de IJssel werd gevangen genomen en een Duitsche
SS-officier hem de vraag stelde: "U kent mij zeker wel?"
Na een ontkennend antwoord vervolgde deze, dat zulks hem verwonderde,
want hij was onlangs nog gedurende geruime tijd in het betreffende
gebied werkzaam geweest om alles in kaart te brengen!
Hierop
liet hij een kaart zien, waarop al onze versterkingen enz nauwkeurig
waren aangeven, terwijl hij met een grijns vroeg: "Heb ik het
goed gedaan?"
Ik
beschikte in mijn persoonlijk archief archief wel over lijsten met
namen van verdachte Nederlanders en vreemdelingen, doch miste de
bevoegdheid helaas tegen deze personen op te treden. Natuurlijk heb
ik bij herhaling verzocht om althans voor het grensgebied den Staat
van Beleg af te kondigen, doch de opperbevelhebber deed mij weten,
dat de regeering, ondanks zijn aandringen, weigerde daartoe over te
gaan.
VII. LEGER
EN WEERMIDDELEN VERKEERDEN IN NOODTOESTAND
Ik hoop,
dat de lezer zich uit het vorenstaande een beeld heeft kunnen vormen
van den nu niet bepaald rooskleurigen toestand, waarin de
grenstroepen de IJsselverdediging zich bevonden, toen het gevaar van
den naderenden oorlog steeds meer begon te dreigen, doch tevens hoop
ik, dat hij begrepen zal hebben, dat de toestand waarin wij
verkeerden, niet te wijten was aan de legerleiding. De bevelhebbers
met hun staven of aan de officieren en soldaten, doch aan den
noodtoestand waarin leger en weermiddelen verkeerden.
Reeds op 7
mei 1940 was de toestand zoodanig gespannen, dat voor de grenstroepen
de toestand "Verhoogd" werd bevolen. Wij kenden nl 3
phasen van strijdvaardigheid en wel normaal, verhoogd en volledig.
Bij den toestand normaal was uitsluitend de A lijn bezet; de
voorbereide vernielingen en hindernissen met de daarbij aangebrachte
springladingen werden op posten bewaakt.
Bij den
toestand "verhoogd" werden de opstellingen bij de
objecten door een deel der bezetting ingenomen en de
ontstekingsladingen aangebracht, terwijl de helft der bezetting van
de objecten in de A lijn zich naar de objecten in de B-lijn begaf,
teneinde aldaar de spring- en ontstekingslading aan te brengen. Bij
de toestand "volledig" bevond zich de geheele bezetting
in de opstellingen en werden alle hindernissen gesloten, bruggen
opengedraaid of afgesloten enz., waardoor het geheel wegverkeer en
spoorwegvervoer werd stopgezet. Het tot stand brengen van
vernielingen en versperringen, van boomverhakkingen enz. mocht echter
eerst geschieden op het bevel "vernielen", dan wel op
initiatief van den erbij betrokken commandant, indien het gevaar
dreigde, dat het vernielingsobject onvernield in 's vijands handen
zou vallen.
Op grond
van veel inkomende berichten betreffende Duitsche troepenbewegingen
en voorbereidingen van verschillende organen aan de grens en van uit
Duitschland terugkerende burgers, verwachtte ik persoonlijk de
Duitsche opmarsch reeds in den nacht van 8 op 9 mei, om welke reden
mij geheele staf voortdurend in mijn stafkwartier aanwezig bleef.
Alle
inkomende berichten werden steeds onmiddellijk per telex gelijktijdig
doorgegeven aan den opperbevelhebber en den commandant van het
veldleger onder wiens directe bevelen ik sinds maanden was geplaatst.
Voor de bevelvoering en berichtgeving met mijn ondercommandanten
beschikte ik over een uitgebreid eigen verbindingnet, waarbij ook het
net van de Prov. Geld. El. Mij. was ingeschakeld, dat dank zij de
bekwaamheid en toegewijde zorg van den daarmede belaste officier
(thans hoofd van het telephoondistrict Deventer) tot het laatst toe
uitstekend heeft gefunctioneerd.
VIII. WAAROM
NIET TIJDIG DE STAAT VAN BELEG AFGEKONDIGD.
Ik mag
niet nalaten in dit artikel de aandacht te vestigen op de
omstandigheid, dat de regering - om voor mij onbekende redenen
- niet geneigd bleek te zijn, om zooals te doen verwacht,
tegelijk met de voormobilisatie (24 aug 1939) den Staat van Beleg
voor het geheel land af te kondigen.
Zulks
geschiedde eerst op 19 april 1940, toen de oorlog ahw voor de deur
stond, doch toen was het te laat! Het kwaad was reeds geschied, daar
de bevoegdheden voortvloeiende uit de oorlogswet aan het militair
gezag waren onthouden. In het bijzonder werd het gemis gevoeld van de
bevoegdheden, voortvloeiende uit de artikelen 23 en 33 dier wet, in
verband met het tegengaan van spionage.
Vooral ook
in het grensgebied vierde deze hoogtij, doch ik kon er weinig of
niets tegen doen.
IX. DE
SPANNING STEEG MET HET UUR.
Op 9 mei
1940 van de OLZ de waarschuwing ontvangen "Weest op Uw hoede"
en inderdaad steeg de spanning bij de Grenstroepen met het uur, want
in den loop van den middag en avond van dien dag bereikten ons
talrijke mededelingen omtrent troepenbewegingen aan onze Oostgrens.
Te middernacht van 9 op 10 mei achtte ik de toestand van dien aard,
dat ik besloot op eigen gezag den toestand "volledig" te
bevelen, welke toestand op 10 mei te 3 uur moest intreden op welk
oogenblik mitsdien alle verkeer tusschen westelijken IJsseloever en
de oostgrens werd stopgezet. Reeds spoedig zou blijken, dat het den
vijand ernst was met zijn misdadige voornemens.
X. GRENSOVERSCHRIJDING.
Berichten kwamen binnen van grensoverschrijding van de
grenswachten bij Babberich te 3.30, bij Aalten te 4.00 enz., terwijl
tevens bericht werd ontvangen, dat een Duitse troepenmacht te
middernacht was afgemarcheerd uit Vreden in de richting Groenlo.
In verband met dit feit wil ik den lezer even -
als intermezzo - de volgende bijzonderheden vertellen. Wijl ik
14 mei 1940 was belast geworden met het bevel over de IIe Divisie,
bevond ik mij op mijn stafkwartier te Jutfaas toen aldaar, ik meen op
16 mei, bezoek ontving van de Duitschen kapitein von Einem, die
besprekingen kwam voeren over de inlevering van wapens. Onderwijl
door mijn staf eenige gegevens werden verzameld, vroeg ik hem op
welke wijze hij in ons land was gekomen. Hij vertelde mij toen, dat
hij te middernacht van 9 op 10 mei met zijn bataljon van Vreden over
Groenlo naar Zutphen was gemarcheerd en in een ruk 68 km had
afgelegd, doch dat hij daar wegens de vernieling van de IJsselbruggen
moest wachten, totdat de Duische pontonbrug gereed was. Bij het
voortzetten van den marsch had hij later nog eens - merkbaar
tot zijn misnoegen - 2,5 uur oponthoud gehad bij Apeldoorn
wegens de vernielde brug over het Apeldoorsch kanaal. Hij was zeer
verbaasd toen hij van mij vernam, dat zijn afmarsch uit Vreden mij
reeds bekend was geweest nog voor dat hij de Nederlandsche grens
bereikt had, terwijl hij eenigszins zuur-zoet keek toen ik er aan
toevoegde, dat het mij veel genoegen deed van hem te hooren, dat de
op mijn last gestelde hindernissen hem zooveel oponthoud hadden
veroorzaakt.
"Dan was u de TBO - hij
bezigde inderdaad deze bij ons gebruikelijke afkorting - en was
uw stafkwartier gevestigd te Apeldoorn, generaal van Heutzlaan 10
...., ja, wij wisten ook al wat!" Hun spionagedienst had
inderdaad goed gewerkt.
Zooals den lezer bekend zal zijn was het officieele uur
van grensoverschrijding door de Duitschers vastgesteld op 10 mei te
3.55 en inderdaad rukten zij op dit tijdstip op verschillende
plaatsen ons land binnen en zulks ondanks de herhaalde verklaring van
Hitler, dat hij onze neutraliteit zou eerbiedigen en ondanks de kort
te voren door de Duitsche radio gedane mededeeling, dat het niets dan
Engelsche laster was, dat Duitschland zich voor de inval in Nederland
gereedmaakte.
Deze daad van een gewetenloos regime zal een eeuwige
schandvlek blijven in de Duitsche geschiedenis.
XI. ZENDER FAK-FAK MELDT, STORM UIT HET OOSTEN.
Reeds te 3.58 meldt de geheime zender Fak-Fak te
Zevenaar de grensoverschrijding, met de woorden: “Hier zender
Fak-Fak, "Storm uit het Oosten", terwijl deze melding
kort daarna achtereenvolgens geschiedt door de zenders, Ceram,
Batavia, Djokja, Ambon, Soerabaja, Madoera en Kota-Radja. Er waren nl
in nabij de Oostgrens gelegen plaatsen geheime zenders opgesteld,
die, zoodra een handle werd omgezet, bovenvermelde berichten van
grensoverschrijding uitzonden. Deze berichten, vastgesteld op een
grammofoonplaat, welke steeds doordraaide zoolang de electrische
stroom bleef werken, werden ontvangen op de zuiver op de juiste
golflengte afgestemde ontvangsttoestellen, welke zich bevonden op
mijn Stafkwartier en op de commandoposten van mijn ondercommandanten.
Waarom deze zenders Indische namen droegen, is een geschiedenis op
zichzelf, die ik hier achterwege zal laten.
De aanwezigheid van de zenders was slechts aan enkele
personen bekend, doch zelfs deze wisten nog niet allen, waar zij zich
bevonden. Het is aan deze uiterste geheimhouding te danken, dat hun
aanwezigheid niet door de vijandelijk spionagedienst is ontdekt.
Indien het desbetreffende verhaal juist is, draaide bij een der
zenders de grammofoonplaat twee dagen later nog en verkondigde nog
steeds "Storm uit het Oosten".
Thans was het dus oorlog! Het met zooveel moeite en zorg
voorbereide verdedigingsapparaat moest thans in werking treden en
zijne deugdelijkheid bewijzen. De opperbevelhebber, de commandant van
de het Veldleger en de commandant luchtverdediging werden per telex
met de grensoverschrijding in kennis gesteld terwijl voorts
verschillende voorbereide maatregelen ten uitvoer werden gebracht,
onder andere de evacuatie van de burgerbevolking van beide
IJsseloevers en het leggen van landmijnen op verschillende te voren
vastgestelde plaatsen op de westelijke IJsseloever.
XII. HET BEVEL: VERNIELEN.
Ik achtte nu het tijdstip aangebroken om het bevel
"Vernielen" aan mijne ondercommandanten uit te geven en
tevens het bevel te geven tot het leggen van de voorbereide
zinkschepen-versperringen in den IJssel. Van deze laatste is alleen
die ten zuiden van Zutphen kunnen worden gelegd; bij de overige werd
dit door 's vijands handelingen belet.
Zooals den lezer reeds bekend is, is het vernielingsplan
ten Oosten van den IJssel door de grensbataljons volledig uitgevoerd.
De staven en vernielingsploegen dezer bataljons hebben
na het volbrengen van hun taak allen den IJssel in westelijke
richting overschreden. Voor wat de grenstroepen betreft, is dat
slechts aan enkelen gelukt; zij werden in verband met den grooten
afstand van de grens tot den IJssel en door het ontbreken van
middelen van vermeld vervoer trouwens steeds beschouwd als "enfants
predus". Verschillende grenswachten vielen dan ook, nadat zij
hunne waarschuwende taak hadden vervuld, in 's vijands handen; andere
hebben zich tot na de Wapenstilstand schuil gehouden. De commandant
van een der grenswacht gaf zich zonder noodzaak aan den vijand over,
voor welk feit hij zijn gerechte straf heeft ondergaan.
Sprak ik hiervoren reeds over de getrouwe
plichtsvervulling der grenstroepen, zoo dien ik daarbij thans te
vermelden, dat dit helaas eenige offers heeft geëist. Voor
zoover mij bekend sneuvelden ten oosten van den IJssel 1 kapitein (te
Doesburg), 1 luitenant (te Zutphen) 2 sergeanten 2 korporaals en 2
soldaten, terwijl 1 luitenant werd gewond en daardoor een oog
verloor. Ter illustratie van hetgeen door deze troepen werd verricht
wil ik U een relaas geven van enkele voorvallen, zooals mij die later
werden medegedeeld.
XIII. FLINKE DAAD VAN EEN COMMANDANT
Nabij Hardenberg wacht de vernielingsploeg van een brug
over de Vecht op den terugkeer van een vernielingsploeg van een brug
over het voorgelegen Overijsselsch Kanaal, teneinde daarna ook dit
object te vernielen. Plotseling worden zij overvallen door
chargeerende cavalerie, die ergens het Overijsselsch Kanaal zwemmende
is overgegaan. De overvalling gelukt, doch de sergeant-commandant
verliest zijn tegenwoordigheid van geest niet. Hij laat zich plat ter
aarde vallen boven op de lont en nadat de charge over hem heen is
gegaan, kort hij het vuurkoord snel in steekt dit aan. Juist op dat
oogenblik passeert de van het Overijsselsch Kanaal terugkeerende
vernielingsploeg per vrachtauto de brug. Hij slingert zich op dit
voertuig en enkele seconden daarna gaat de brug de lucht in - of
liever het water in.
XIV. MET VOL GAS OP VIJANDELIJKE COLONNE INGEREDEN.
In het Montferland heeft een sergeant met zijn
detachement een wegversperring tot stand gebracht, terwijl de vijand
zich tegenover hem bevindt. Hij trekt ingevolge zijn opdracht per
auto terug over Beek en Didam, teneinde op het vastgestelde
overgangspunt den IJssel te passeeren. Op den weg naar Beek gekomen,
ontwaart hij een Duitsche colonne, die reeds voor hem uit macheert.
Wat nu? Kloekmoedig besluit hij aan zijn opdracht te voldoend en
beveelt den chauffeur deze colonne met vol gas voorbij - en
desnoods te overrijden. De vijandelijke colonne stuift voor deze
aanstormende auto in verwarring opzij, waarna de sergeant door den
lichten mitrailleur, die zich in de laadbak van de auto bevindt, 't
vuur doet openen. Eerst nadat de wanorde bij de Duitschers eenigszins
is hersteld, wordt de verder snellende auto onder vuur genomen,
waardoor wel de banden werden stuk geschoten, doch gelukkig niemand
werd gedood of gewond. In Didam aangekomen verwisselt de sergeant van
auto en bereikt met zijn detachement zijn bestemming. Bij een later
bezoek aan Beek werd mij door inwoners verzekerd dat dit stoutmoedig
optreden den vijand vijftig a zestig dooden en gewonden had bezorgd.
Te Groenlo blijft een kapitein, commandant van een
compagnie grenstroepen rustig op zijn commandopost aldaar, wijl de
vijand deze niet ontdekt. Hij meldt mij voortdurend welke
vijandelijke troepen Groelo passeeren en eerst nadat alle
verbindingen verbroken zijn, tracht hij den IJssel in westelijke
richting te overschrijden, hetgeen hem echter niet meer gelukt.
XV. DE VERNIELING DER IJSSELBRUGGEN.
Hulde aan deze dappere mannen! Voor wat de vernieling der IJsselbruggen betreft, zij
vermeld, dat mij de desbetreffende berichten in chronologische
volgorde als volgt bereiken: 4.45 schipbrug te Doesburg; 5.05
spoorbrug en brug gewoon verkeer te Westervoort; 5.26 als voren bij
Zutphen ( de groote overspanning werd vernield; het halfgedeelte, dat
omhoog stond, liep vermoedelijk klem en bleef, hoewel van zijn kabels
geslagen, hangen); 5.30 brug gewoon verkeer te Kampen (aangezien de
vernieling onvoldoende is, wordt deze door het aanbrengen van een
nieuwe lading te 9.30 afdoende vernield); 5.32 brug gewoon verkeer
bij Zwolle; 5.34 schipbrug Deventer; 6.05 spoorbrug bij Zwolle ( de
aanvankelijke vernieling mislukte, doch werd thans door het
aanbrengen van een inleidende lading tot stand gebracht); 7.05
spoorbrug Deventer ( de aanvankelijke vernieling mislukte, doordat
het vuurkoord weigerde). Ook de pontveren over den IJssel waren alle
vernield, zoodat den vijand geen enkele IJsselovergang onbeschadigd
in handen is gevallen.
Voor de verdedigers van den IJssel ving thans de zware
taak aan om den indringer een halt toe te roepen en hem het
overschrijden dezer rivier zoolang mogelijk te beletten. Niemand wist
toen nog welke Duitsche troepen wij tegenover ons zouden vinden;
thans weten wij echter dat zij behoorden tot het 18e leger, onder von
Kuchler, waarvan een versterkt legerkorps oprukte in het gebied
tusschen Arnhem en Deventer terwijl ten Noorden daarvan een
cavalerie-divisie opmarcheerde. Ten Zuiden van het 18e leger ageerde
het 6e leger onder von Reichenau.
XVI. HET EERSTE CONTACT MET DEN VIJAND.
Het eerste contact met den vijand werd verkregen te
Westervoort, alwaar zich te 4.55 een vijandelijke pantsertrein bevond
op het viaduct aldaar. De toen nog niet vernielde spoorbrug was
echter door een zwaar ijzeren hek afgesloten. Waargenomen werd, dat
Duitsche SS-troepen den trein verlieten, naar de brug renden en
ondanks het op hen afgegeven vuur den brug trachtten te beklimmen,
kennelijk met het doel om de springmiddelen buiten werking te
stellen. Op dit moment echter werd de vernieling van de beide bruggen
tot stand gebracht en gingen zij daarmede ten onder. Zoowel de
pantsertrein als de daarmede vervoerde troepen werden onzerzijds
onder hevig vuur genomen en na eenige voltreffers van onze lichte
vuurmonden te hebben ontvangen, stoomde de pantsertrein achteruit.
Reeds zeer spoedig opende de vijand een hevig kanon- en
mitrailleurvuur op de kazematten van het fort Westervoort en op die
welke ter weerszijden daarvan waren gelegen, waardoor onder andere te
plm. 6 de Noordelijke kazemat van dit fort door een voltreffer in het
schietgat tot zwijgen werd gebracht. Te 7.00 is ook de Zuidelijke
kazemat buiten gevecht gesteld, terwijl een stuk infanteriegeschut
onklaar wordt geschoten; een kanon van 8 cm staal blijft ondanks de
vele verliezen doorvuren. Door het vijandelijke artillerievuur dat op
het fort en naaste omgeving wordt geconcentreerd, wordt een grooten
houten barak op het fort in brand geschoten; welke geheel in vlammen
opgaat. Onderwijl heeft de vijand ontdekt, dat een zijspanning van de
voetbrug zoodanig is blijven hangen, dat het mogelijk is daarlangs,
klimmend en klouterend over de brokstukken, den westelijken
IJsseloever te bereiken. Deze gelegenheid wordt spoedig uitgebuit en
dank zij de omstandigheid dat de bestrijkende kazematten buiten
gevecht zijn gesteld, gelukt het den vijand weldra vasten voet op
onzen oever te verkrijgen en zich van het fort meester te maken.
XVII.EEN GAT IN ONZE VERDEDIGINGSLINIE GESLAGEN.
Het gat in onze verdedigingslinie (III-35 RI) is
hiermede geslagen en de weg naar Arnhem ligt voor hem open! Geen
tweede linie noch eenige reserve is aanwezig om hun verdere opmarsch
te stuiten. Wel wordt nog door terugvloeiende kazematbezettingen
zwakke weerstand geboden achter den spoordijk, doch deze wordt,
evenals een hindernis van landmijnen onder het viaduct in dien dijk,
spoedig geruimd. Gebruik makende van Nederlandsche vrachtauto's
bereiken de eerste Duitsche troepen ongeveer 10.30 Arnhem.
Onmiddellijk werd begonnen met het slaan van een pontonbrug,
stroomopwaarts van de vernielde bruggen, waarover pantservoertuigen
volgen, om van Arnhem uit in Westelijke en Noordwestelijke richting
op te rukken naar de Grebbelinie. Deze brug had des middags reeds een
capaciteit van 14 ton.
Te 14.15 ontvang ik bericht, dat Arnhem reeds een
bezetting heeft van 1000 man. De sergeant H. (Hoogenboom, red.)
commandant van een telefooncentrale te Arnhem bericht mij, zoolang de
verbindingen intact blijven, voortdurend de wapensoort en de
marschrichting van de oprukkende Duitsche troepen, welke berichten
uiteraard onmiddellijk weder per telex worden doorgegeven, aangezien
de wetenschap daarvan van groot belang is voor den commandant van het
veldleger en de verdedigers van de Grebbelinie. Aangezien nu ook het
gevaar dreigt, dat de vijand de IJssellinie van Arnhem uit naar het
Noorden zal oprollen. Krijgt het detachement van het 22e
grensbataljon, dat reeds over den IJssel was teruggekomen, opdracht
zulks te Velp te beletten. Op het vliegveld Kemperheide wordt een
vijandelijk vliegtuig met een lichte mitrailleur neergeschoten,
waarop het toestel verbrandt.
XVIII. GEVECHTEN BIJ DOESBRUG EN DIEREN!
Inmiddels is de vijand ook meer stroomopwaarts opgerukt
tot Doesburg, welke plaats hij te 8.00 heeft bezet; onze kanonnen 8
cm staal en 6 cm veld, alsmede de kazematten ter weerszijden van de
vernielde schipbrug, openen daarop het vuur. Steeds meer troepen
komen aan, met zich mede voerende, zooals later bleek, het benoodigde
materiaal ter vervanging van het vernielde uitgevaren deel der brug.
Ook hier ontbrandt thans de strijd op de IJsselovergang, waarbij
tusschen Bingerden en Doesburg hevig wordt gevochten. De Duitsche
artillerie is bij Drempt in stelling gekomen en opent het vuur.
Bij Havikwaard wordt een vijandelijke pantserwagen door
ons infanteriegeschut buiten gevecht gesteld. Ondanks onze weerstand
gelukt het den vijand den IJssel Zuid van Doesburg te overschrijden,
waarna hij Noordwaarts oprukt om de verdediging van den kunstweg
Doesburg – Dieren in den rug aan te vallen bij de vernielde
Cebenterbrug.
XIX. DE LAATSTE WOORDEN ...
Achter deze brug bevond zich een commandopost van den
kapitein Notenboom. Terwijl hij met zijn bataljonscommandant (II-35 RI)
telefoneerde en hem mededeelde, dat hij het front voorlopig nog wel
zou kunnen houden, ontwaarden hij door een raam eenige Duitsche
soldaten, waarop hij naar buiten snelde om de nabij gelegen
kazematbezetting te waarschuwen, dat zij in den rug werden
aangevallen. De laatste woorden, die de bataljonscommandant door de
telefoon van hem opving, waren: "Schiet neer die kerels",
verder hoorde hij niets meer dan oorverdovend lawaai, veroorzaakt
door het springen van de door de Duitschers door de ruiten geworpen
handgranaten. Hierdoor werden een korporaal en enkele gewonde
soldaten, die aldaar werden verbonden, gedood. Kapitein Notenboom. ontvangt
een dodelijk schot en sneuvelt in den nabij gelegen boomgaard.
Een detachement van het 19e grensbataljon tracht den
oostrand van Dieren, ter weerszijden van den Dierenschen Dijk 's
vijands opmarsch te stuiten, doch wordt door artillerie- en
mitrailleurvuur verdreven. De detachementscommandant, alsmede de
bataljonscommandant met zijn staf worden gevangen genomen. Als
bijzonderheid dient hier nog te worden vermeld, dat mij tusschen
10.50 en 12.30 verschillende berichten bereikten, dat bij en in
Dieren gewapende burgers met de Duitschers mede vechten! Het is zeer
wel mogelijk, dat deze hebben behoord tot de Duitsche vereeniging te
Dieren, die een vrij groot aantal leden telde. Na den val van Dieren
te omstreeks 15.00 rukte de vijand te 16.00 aanvankelijk langzaam op
in de richting Laag-Soeren; door de vernieling van alle bruggen over
het Apeldoorn-Dierensch Kanaal (behalve de Brummensche brug) en van
het spoorweg-viaduct bij De Steeg werd de onmiddellijke uitbreiding
van den vijand naar weerszijden belet. Laatstgenoemde brug werd te
16.15 vernield.
XX. GEVECHT BIJ ZUTPHEN.
Tusschen Doesburg en Zutphen vonden geen pogingen tot
rivierovergang plaats; de vijand beperkte zich tot plaatselijke
acties, welke hoofdzakelijk bestonden uit het vuren met licht geschut
op onze kazematten. Ter hoogte van Vierakker loopt de kunstweg dicht
langs den oostelijken IJsseloever; aldaar passeerde gemotoriseerde
Duitsche onderdeelen werden uit onze kazematten, opgesteld in de
IJsselbocht van Gortenoever, onder vuur genomen; daarop komt aan den
oostoever Duitsch infanteriegeschut in stelling, hetwelk een hevig
vuur opent op onze kazematten, waarvan er verschillende werden
getroffen. Aan dit vuur wordt echter spoedig een einde gemaakt door
een gelukkig schot van onze mortieren, dat precies doel treft en het
vijandelijk infanteriegeschut tot zwijgen brengt.
XXI. VIJAND TRACHT ZIJN DERDE IJSSELOVERGANG TE FORCEREN.
Een felle strijd zou echter worden gevoerd worden bij
Zutphen, waar de vijand zijn derde IJsselovergang met sterke troepen
zal trachten te forceeren. Reeds te 6.00 arriveert op het station
Zutphen een Duische pantsertrein met volgwagens, waarop luidsprekers
zijn geplaatst, waarvan het geluid door onze troepen kan worden
gehoord. Volgens een te 7.30 binnengekomen bericht zou deze trein
door geallieerde vliegers zijn gebombardeerd; ik heb echter van dit
bericht nummer bevestiging gekregen. De trein was zoodanig opgesteld,
dat daarop door onze kazematten geen vuur kon worden gebracht.
Vraagt de lezer hoe het mogelijk was, dat deze trein
ongestoord tot Zutphen kon doorrijden, dan moet ik daarop het
antwoord schuldig blijven, aangezien – op een enkele
uitzondering na – de vernieling van spoorwegen en emplazementen
in mijn gezagsgebied buiten mijn bevoegdheid lag. Deze aangelegenheid
was door andere autoriteiten geregeld; de spoorwegen waren naar ons
gevoel een soort “heilig huisje” waar wij niet aan
mochten komen. De over- en toegangswegen tot Zutphen waren alle
grondig versperd door de vernieling van alle bruggen over de Zutphen
omringende gracht, met uitzondering van 1 duiker aan de Zuidzijde,
waarover een onbelangrijke toegangsweg voerde. Door de vermindering
der troepensterkte en de daaruit voortvloeiende wijziging van het
aanvankelijke vernielingsplan, zooals ik hierboven reeds beschreef,
kon deze zware duiker thans niet worden vernield wegens de daaraan
verbonden technische moeilijkheden. Toen de vijand deze enige
toegangsweg tot den IJssel intact vond, heeft hij daarvan uiteraard
gebruik gemaakt.
Te ongeveer 7.00 hoorde onze troepen in Zutphen de
eerste schoten vallen; men begreep echter niet wat voor vuur dit kon
zijn. Zeer waarschijnlijk werd dit vuur uit den pantsertrein
afgegeven op een detachement onder bevel van luitenant T., dat per
rijwiel van de grens nabij Groenlo was teruggegaan om – na
volbrachte taak – te trachten alsnog den IJssel over te steken.
Niets wetende van de aanwezigheid van een pantsertrein,
volgden zij met opzet den spoordijk, wijl deze intact was en
bovendien om buiten het bereik van opmarcheerende Duitsche troepen te
blijven. Toen luitenant T. den pantsertrein ontwaarde en onmiddellijk
bevel gaf terug te keeren, was het reeds te laat. Een mitrailleur uit
den pantsertrein opende het vuur en hij moest zijn dapper streven om
met zijn mannen op den westoever aan den verderen strijd deel te
nemen, met den dood bekoopen. Zijn stoffelijk overschot rust op de
Algemeene Begraafplaats te Zutphen.
Uiteraard wisten wij in den vroegen morgen niet of er,
behalve de met den pantsertrein aangevoerde troepen nog andere
vijandelijke onderdeelen te Zutphen te verwachten zouden zijn. Echter
was de opmarsch des vijands over Groenlo reeds gemeld en in den loop
van den morgen kwamen geleidelijk meer waardevolle berichten binnen.
Zoo deelden te 9.15 twee teruggekeerde soldaten van den
luchtwachtdienst mede, dat zij tusschen Goor en Zutphen geen Duitsche
troepen hadden waargenomen. Te 11.00 meldden twee uit Winterswijk
komende, in burgerkleeding gestoken marechaussee, die bij het
Gorsselsche veer over den IJssel kwamen, dat zij door talrijke
Duitsche colonnes waren gegaan en dat zich veel lichte troepen met
licht geschut bij Zutphen bevonden. Zwaar geschut hadden zij slechts
weinig gezien. Ook een uit Hengelo (O) teruggekeerde soldaat ( in
burgerkleeding) verstrekte in den namiddag belangrijke gegevens
betreffende den vijand.
XXII. GOEDE VADERLANDERS.
Nog een belangrijk bericht ter zake werd omstreeks 11.00
verkregen van een flinken jongeman, die met een kameraad van Hengelo
naar Zutphen was gefietst om zich daar als oorlogsvrijwilliger aan te
melden. Hij reed gelik met den vijand op en gaf zijn oogen goed den
kost. Hij constateerde Duitsche artillerie (houwitsers) in stellingen
op de begraafplaats te Zutphen, gelegen aan den weg naar Warnsveld,
terwijl hij te Zutphen de aanwezigheid van sterke troepen waarnam.
Zuid van Zutphen zwom hij den IJssel over en meldde zich op het
stafkwartier van commandant Groep IJssel-Zuid te Eerbeek. Hij heeft
verder tot den wapenstilstand, steeds opgewekt en onvermoeibaar
dienst gedaan als chauffeur. Tot dusver heb ik om verschillende
redenen geen namen genoemd doch waar het in dit geval geen militair
betreft, wil ik gaarne verklappen dat zijn naam is Ter Horst. Deze
goeden vaderlander breng ik hier openlijk mijn hulde.
Hij was niet de eenige die zich onmiddellijk aanmeldde
om het vaderland te dienen, toen dit in nood verkeerde. Zoo meldde
zich in den morgen van 10 mei op mijn stafkwartier Henk Achterbergh
uit Apeldoorn als motorordonnans. Hoewel daartoe feitelijk niet
bevoegd, stond ik hem toe als zoodanig dienst te verrichten en deed
hem een uniform aantrekken. Tot alles bereid, heeft hij op
uitstekende wijze zijn opdrachten vervuld, totdat hij op den dag der
capitulatie van vermoeidheid ineenzonk. Later heeft hij dienst
genomen in het Engelsche leger. Het is goed eens enkele voorbeelden
uit vele te noemen mannen, die hun leven veil hadden voor hun land,
wijl zij de evenzeer bekende en te betreuren gevallen van
wankelmoedigheid en plichtsverzaking verre van overschaduwen.
XXIII. VIJANDELIJK ARTILLERIE AAN DEN IJSSEL.
Keeren wij thans terug naar den IJssel, waar de vijand
inmiddels zijn artillerie op verschillende plaatsen en zelfs dicht
aan den oostoever in stelling heeft gebracht (waarschijnlijk 10 cm
houwitsers), waarmede hij onze stellingen bij De Hoven onder hevig
vuur neemt. Ook de huizen aan en achter den Kanondijk moeten het
duchtig ontgelden, waardoor op verschillende plaatsen brand
uitbreekt. Het huis, waarin eerder de commandopost van den
compagnies-commandant was gevestigd, werd door een voltreffer in
brand geschoten en vernield. Deze commandopost bevond zich thans in
den kelder van den kruidenierswinkel aldaar. Eveneens worden de kerk
e.o. te Voorst, alsmede Huize Reuvensweerd door het vijandelijk vuur
getroffen. In het bijzonder moeten de kazematten 147 (een
stekelvarken) en de kanonkazemat Zuid (een zware kazemat, bezet door
Politietroepen) het ontgelden. Te 8.26 werd kazemat 147 reeds door
een voltreffer getroffen, doch te 9.40 kwam gelukkig het bericht
binnen dat deze kazemat weder aan den strijd deelnam.
Nadat reeds te 9.15 een Duitsche pantserwagen op de
IJsselkade in brand is geschoten, gelukt het aan kanonkazemat Zuid om
te 9.40 een tweede exemplaar dit lot te doen ondergaan, terwijl zij
voorts een Duitse mortier bij de Manschpoortstraat vernielt. Het
antwoord van de Duitschers blijft niet uit; deze kazemat wordt door
een zeer laag vliegend vliegtuig beschoten en ontvangt weldra eenige
voltreffers van de vijandelijke artillerie. Ook de (zware)
kazemat-Noord aan de spoordijk, die eveneens door Politietroepen is
bezet, krijgt een aanval van drie vliegtuigen te verduren en ontvangt
een voltreffer van de artillerie, die echter weinig schade toebrengt.
XXIV. KAZEMATBEZETTINGEN HOUDEN PRACHTIG STAND.
Terwijl de vijand zijn hevig vuur van artillerie,
mortieren, licht geschut en mitrailleurs onverzwakt voortzet, houden
onze kazematbezettingen prachtig stand en verijdelen iedere poging
des vijands om met rubberbooten den IJssel over te steken. Ook de uit
den Achterhoek teruggekeerde compagnie van het 16e Grensbataljon
neemt hier aan den strijd deel. Als bij een der groepen dier
compagnie de sergeant-groepscommandant is gesneuveld en enkelen
wankelmoedigen daardoor de schrik om het hart slaat en de opstelling
willen verlaten, neemt een der soldaten het bevel op zich en steekt
hen met een hartig woord en een kwinkslag weder een hart onder den
riem, waarna allen onder zijn leiding met verbeten woede den strijd
weder voortzetten. Zulke soldaten zijn goud waard!
XXV. RUBBERBOOTEN ONDER VUUR GENOMEN.
Zoodra zich een rubberboot op de rivier vertoont, wordt
deze onmiddellijk onder vuur genomen en zoolang beschoten tot zij
zinkt. Het grootste succes hierbij heeft Kazemat 145, die achter den
het dichtst bij de rivier gelegen brugpijler is opgesteld. Zij
bestrijkt de rivier in haar lengterichting naar weerszijden en kan
haar vuur ongestoord afgeven, wijl de vijand haar, ondanks alle
pogingen, niet met zijn vuur kan bereiken. De commandant van deze
kazemat, sergeant W., was een Israëliet; hij 6 october 1941 door
de Duitschers weggevoerd naar Mauthausen, waar hij den dood vond.
Indien mijne gegevens juist zijn, dan zijn er na afloop van den
strijd door de Duitscher 830 gesneuvelden opgevist, die tegen de
wrakstukken van den brug waren gedreven. Het enige middel in den
overgang te forceren was om steeds meer vuur op onze opstellingen te
leggen, teneinde het vuur uit onze kazematten tot zwijgen te brengen.
Waar wij niet over artillerie beschikten en derhalve den vijand niet
met gelijke munt konden betalen, was het te voorzien, dat onze
troepen uiteindelijk voor de groote overmacht zouden moeten zwichten.
Ooggetuigen hebben verklaard, dat de Duitsche soldaten tenslotte met
geweld gedwongen moesten worden om in de rubberbooten plaats te
nemen; zij hadden immers reeds zoveele kameraden voor hun oogen zien
verdrinken. Aan moed en doorzettingsvermogen heeft het den vijand
niet ontbroken, doch met gelijken moed en taaie vasthoudendheid
hebben onze mannen bij Zutphen den ongelijken strijd gestreden,
totdat zij eervol het onderspit moesten delven. Als een voorbeeld hoe
gehavend onze kazematten er na den strijd uitzagen geef ik U hierbij
een foto van kazemat 142 waarop de vele voltreffers duidelijk zijn
waar te nemen; de beide mitrailleurs van deze kazemat werden
stukgeschoten.
Te ongeveer 15.00 zijn de tegenover Zutphen gelegen
kazematten 142, 143, 144, 145 en 146 buiten gevecht gesteld, waardoor
het den vijand van dit oogenblik af mogelijk is den rivierovergang
tot stand te brengen. Door den ruimen bres in onze linie voeren de
rubberbooten thans ongestoord steeds meer, in zwarte uniformen en
laarzen gekleede troepen aan; zij nemen onze mannen gevangen en
omsingelen den commandopost van den compagnies-commandant, kapitein
M. Deze denkt er echter niet aan, zich voetstoots aan den vijand over
te geven doch hij wil trachten zich door den vijand heen te slaan.
Daartoe geeft hij den luitenant den H. bevel zich met een gedeelte
van de commandogroep door den beneden-ingang van den kelder naar
buiten te begeven, terwijl hij zelf met de overigen langs den
boven-uitgang zal gaan. Hij gaat voorop, met zijn pistool in de hand,
doch in den winkel gekomen ziet hij door de ruiten twee Duitschers
staan, gereed tot vuren. Een der beide neemt hij onmiddellijk op de
korrel, drukt af ... doch op hetzelfde oogenblik slaat hij
gewond tegen de grond. Een kogel trof hem in de wang en doorboort
zijn hals, gelukkig echter zonder edele deelen te raken. De
Duitschers werpen onmiddellijk daarop eenige handgranaten door de
ruiten, die in de winkel een grote ravage aanrichten, doch de
kapitein ondervindt daarvan geen verder letsel. Na gevangen genomen
en verbonden te zijn, marcheert hij aan het hoofd van zijn compagnie
naar Vorden. Wederom een voorbeeld van een uitstekend officier, die
tot het uiterste zijn plicht heeft gedaan. Hij is later in
krijgsgevangenschap overleden.
Ondanks de hevigheid van het gevecht waren onze
verliezen - dank zij de beschermende kazematten -
betrekkelijk gering; wij tellen 14 gesneuvelden en 30 gewonden,
waarvan er later in krijgsgevangenschap nog 2 overleden. De
vijandelijke verliezen daarentegen kunnen worden geschat op plm. 900
man.
XXVI. WESTELIJKE IJSSELOEVER IN VIJANDELIJKE HANDEN.
Thans was dus de geheele westelijke IJsseloever van
Arnhem tot en met Zutphen in 's vijands handen, vanwaar uit de
opmarsch in westelijke en noordwestelijke richting werd voortgezet.
Van onze troepen (35 R.I. En teruggevloeide grensbataljons) werd het
grootste deel uiteengeslagen of afgesneden, gevangen genomen en
weggevoerd; de overigen weken terug in westelijke richting achter de
Grebbelinie. Deze terugtocht was in verband met 's vijands snellen
opmarsch zeer moeilijk, daar de wegen zoveel mogelijk moesten worden
vermeden. Zoo meldde zich o.a. eerst in den avond van 12 mei bij mij
te Zeist een detachement, dat na vele omzwervingen over de Veluwe
totaal uitgeput was.
Te ongeveer 19.30 geef ik commandant groep IJssel-Zuid
te Eerbeek bevel terug te gaan, teneinde te voorkomen dat hij met
zijn staf in 's vijands handen valt. Van de gesneuvelden zijn er 8 op
de Algemeene Begraafplaats te Zutphen begraven; men vindt daar het
graf van luitenant Teijgeler, alsmede het gemeenschappelijk graf van
sergeant Jan Mijer, Cornelis Jacobus Barends, Janus de Bok, Marnius
Willen van Haren, Dirk van Keulen, Arie Adriaan van Lutteveld en
Hillebrand Visser. Op 30 augustus 1941 werd door wijlen Burgermeester
Mr. Dijckmeester met een treffende toespraak een door de burgerij van
Zutphen geschonken gedenkteeken op hun graf onthuld. Met mij waren
een honderdtal officieren, onderofficieren en soldaten van het 18e
Grensbataljon van heide en ver samen gekomen om bij deze plechtigheid
tegenwoordig te zijn, teneinde hun gevallen kameraden te eeren. In
het onderhoud, dat ik na afloop met hen voerde, bleek met welk een
verbeten woede zij terug dachten aan dien 10en mei 1940, toen zij
ondanks hun dapperen tegenstand voor 's vijands overmacht moesten
zwichten. Zij zouden het gaarne nog eens willen overdoen ....
de geest van het verzet was ontwaakt!
XXVII. GEVECHTSHANDELINGEN BIJ DEVENTER.
Reeds te 5.10 meldt de commandant van het 5e
Grensbataljon, dat hij te Holten twee gepantserde treinen heeft
waargenomen op de spoorlijn Almelo - Deventer. Hoewel op
zichzelf geen aangenaam bericht, baarde het mij toch geen groote
zorgen, daar ik er vast van overtuigd was, dat deze treinen te
Deventer over een zijtak van het Overijsselsch Kanaal, een kleine
spoorbrug, welke behoorde tot de objecten in de B-lijn, welke
objecten ingevolge mijne bevelen reeds van 3.00 af ter vernieling
gereed waren. Aangezien het bevel "Vernielen" kort na
4.00 was uitgegeven, mocht ik aannemen, dat ook dit object reeds
vernield zou zijn, althans mocht ik er op vertrouwen, dat de
bezetting zou zorg dragen dat het niet onvernield in 's vijands
handen zou vallen. Dit vertrouwen werd dan ook niet beschaamd; zoowel
de spoorbrug als de voetbrug bij Snippeling werden tijdig vernield.
Volgens verklaring van omwonenden waren de Duitschers woedend, want
deze vernieling was voor hen blijkbaar een verrassing!
>Had hun spionagedienst hier gefaald? De lezer zal zich
herinneren, dat omstreeks half april 1940 het geheele
vernielings-systeem ten oosten van den IJssel moest worden gewijzigd,
waardoor in den toestand "Normaal" alleen nog slechts in
de A-lijn de vernielingsladingen zich permanent aan de objecten
bevonden. Slechts op bevel "Verhoogd" en bij oefeningen
werden ook in de B-lijn de ladingen aangebracht, waardoor het voor
spionnen veel moeilijker werd om vast te stellen, welke objecten west
van de A-lijn zouden worden vernield. Hierbij kwam nog, dat bij de
bedoelde spoorbrug slechts zelden geoefend werd, omdat de passeerende
treinen dan zeer langzaam moesten rijden, waartegen van zekere zijde
bewaren werden gemaakt. Ik heb dit argument nimmer kunnen waardeeren,
doch misschien heeft het bijgedragen tot misleiding van 's vijands
inlichtingendienst. Aan vooromschreven omstandigheid heeft Deventer
het te danken, dat het voor oorlogshandelingen, in grooten stijl -
zooals bij Zutphen is gespaard gebleven.
Eerst te 11.35 komt bericht, dat eenige kleine
pantserafdeelingen bij de vernielde Snippelingsbrug zijn aangekomen
en dat een vijandelijk vliegtuig ten Z.O. van Deventer is geland. Te
voren hadden drie vijandelijke bommenwerpers een aanval gedaan op het
vliegveld Teuge, welke door mitrailleurvuur werden verdreven. Ook
deden vijandelijke vliegtuigen voortdurend met hunne mitrailleurs
aanvallen op onze mannen, die – ongeacht dit vuur –
manmoedig doorwerkten om te trachten de vernieling van de spoorbrug
te Deventer, die mislukt was, alsnog tot stand te brengen. Eerst te
7.05 slaagden zij hierin, terwijl de schipbrug reeds te 5.34 was
vernield. De door mij in allerijl uit Apeldoorn per auto gezonden
springmiddelen waren gelukkig niet meer noodig, de auto arriveerde
juist op het tijdstip der vernieling.
XXVIII. VIJANDELIJK VUUR TEN NOORDEN VAN DE SPOORBRUG.
Van 11.53 af worden kleine vijandelijke afdeelingen
gesignaleerd bij de nieuwe voetbrug te Deventer, waarop onze
kazematten deze doelen onder mitrailleurvuur nemen, welk vuur wordt
beantwoord. Te 12.30 opent de vijand het vuur ten noorden van de
spoorbrug. Overgangspogingen vinden echter niet plaats. De
kazematbezettingen in de brugpijler van de nieuwe brug krijgt een
gewonde, die tijdens de gevechten niet kan worden afgevoerd; de
soldaat B. sneuvelt. In de groote kazemat Z. van de spoorbrug krijgt
de politietroepenbezetting twee gewonden; uit deze kazemat wordt met
het 5 cm kanon een schot afgegeven op een Duitsch officier, die op
den hoek van de straat, zuid van de schipbrug, met een kijker onze
opstelling verkent. Het schot treft doel en de man wordt vermorzeld.
Ook ten noorden van Deventer hadden geen groote gevechtshandelingen
plaats; de vijand beperkt zich tot verkenningen. Slechts bij de
buurtschap Kletterstraat, gelegen tusschen Deventer en Olst, stak de
vijand in den avond, onder bescherming van hevig vuur op onze
opstellingen, in 4 vouwbooten, ieder bemand met 6 man, de rivier
over, doch keerde na deze openlijke verkenning spoedig weer terug.
Het blijft hier in deze omgeving gedurende den ganschen avond een
beetje roerig; telkens vertoonen zich kleine vijandelijke afdeelingen
op den oostoever, die een zeer goedgericht vuur afgeven op onze
stellingen en kazematten. Daarbij meende men waar te nemen dat ook
door burgers (?) en door personen in zwarte kleeding (vermoedelijk
SS) gevuurd werd. Onze verliezen bleven gelukkig gering; er waren
geen gewonden en slechts 1 doode viel te betreuren.
XXIX. GEVECHTSACTIES BIJ ZWOLLE EN KAMPEN.
Teneinde een voetstoots doordringen tot het
belangrijkste knooppunt van kunst- en spoorwegen te Zwolle te
beletten, was tot afsluiten van die wegen een kring van
betonkazematten aangelegd achter de Vecht en verder zuidoostwaarts
achter de spoorlijn Meppel-Zwolle. Deze kazemattenlinie had een
zwakke plek en wel in de buurt van de Electrische Centrale bij den
spoorwegovergang Zalne. In het najaar van 1939 werden namelijk ter
plaatse werkzaamheden verricht tot wijziging van het wegennet; na
voltooing zou voor de afsluiting met een kazemat kunnen worden
volstaan, terwijl in den bestaanden toestand er tenminste twee noodig
zouden zijn . In verband met de beschikbare gelden moest de
goedkoopste oplossing worden gekozen, zoodat voorlopig aldaar geen
enkele kazemat werd gebouwd en in de afsluiting moest worden voorzien
door aan te leggen veldversterkingen. Uit het feit, dat de vijand
juist op deze plaats zijn aanval richtte zou zijn op te maken, dat
vorengenoemde omstandigheden hem volkomen bekend waren.
Na eene vluchtige verkenning te 12.45 door enkele
motorrijders, die voor ons vuur onmiddellijk rechtsomkeert maakten,
verschijnen er bij den spoorwegovergang Zalne te 12.58 een 50-tal,
waarmede het vuurgevecht wordt aangegaan. Te 14.30 bericht de
compagniescommandant, dat een zware en een lichte mitrailleur door
vijandelijk snelvuurgeschut zijn stukgeschoten, waardoor de weg
Heino-Zwolle thans voor den vijand openligt. Hoewel verschillende
bruggen in Zwolle vernield waren, rukten weldra plm. 100 man de stad
binnen. Te 15.40 bevinden de eerste motorrijders zich, waarschijnlijk
in afwachting van versterking, tegenover de vernielde voetbrug bij
Katerveer. Een aardige bijzonderheid is, dat het bericht betreffende
de aanwezigheid dier motorrijders telefonisch werd gegeven uit een
der woningen op den oostoever, door de echtgenoote van den kapitein
de H., die aan de westoever ter plaatse met de IJsselverdediging was
belast. Een prachtig voorbeeld van samenwerking van man en vrouw!
Omtrent 's vijands opmarsch in het gebied oost van
Zwolle is mij slechts bekend, dat reeds te 4.05 Duitsche lichte
cavalerie werd gemeld, die marcheerde in de richting van Tubbergen;
dat te 4.45 station Oldenzaal door een Duitsche stationswacht was
bezet en dat te 9.15 Duitsche motorcolonnes ter hoogte van
Dedemsvaart werden waargenomen. Ik vermoed dat een deel van
laatstgenoemde troepen naar Kampen is afgebogen, aangezien van daar
uitsluitend patrouilles vijandelijke motorrijders werden gemeld, die
zich ophielden nabij de vernielde IJsselbrug. Zij werden telkenmale
onder vuur genomen, onder andere ook door de zware kazematten, bezet
door Politietroepen, opgesteld nabij de Korenmarktspoort en op het
Kampereiland. Het gebouw der Buitensociëteit en de huizen op de
Spoorkade leden door dit vuur aanmerkelijke schade. Een Duitsche
patrouille hield blijvend het stationsgebouw bezet. Tegen den avond
kwam nog het bericht binnen, dat een Duitsch vliegtuig nabij Kampen
was geland.
XXX. Er was geen IJssellinie meer.
Toen de nacht van 10 op 11 mei inviel was dus de
IJssellinie van Deventer toen en met Kampen nog geheel intact, echter
kwam zij in steeds gevaarlijker toestand te verkeeren, daar het
geheele front zuid van Deventer in 's vijands handen was gevallen. In
den avond van 10 mei was Klarenbeek door de SS-troepen bezet en
rukten pantserwagens vandaar op in de richting Deventer. Voorts
marcheerden van verschillende zijden gemotoriseerde troepen in de
richting van Apeldoorn. De rechtervleugel van het nog aanwezige
IJsselfront hing derhalve geheel in de lucht, zoodat dit gevaar liep
te worden opgerold. Handhaven van dit front had trouwens thans geen
zin meer, temeer waar de vijand hier blijkbaar geen IJsselovergang
wenschte te forceeren. Op 11 mei te 5.10 gelast de commandant van het
veldleger den groepscommandant dan ook om met alle troepen snel terug
te trekken op Amersfoort. Teneinde gevangenneming te ontgaan, was ik
door 's vijands opmarsch genoodzaakt in den nacht van 10 op 11 mei
met mijn staf Apeldoorn te verlaten, waarna ik mij naar Uddel begaf
en daarna, ingevolge bevelen van den C.V., naar Zeist.
Van dit oogenblik af was er dus geen IJssellinie meer;
ruim 24 uren na het tijdstip van 's vijands inval werd zij opgeheven.
Wij hadden gehoopt het tenminste tweemaal 24 uren te hebben kunnen
uithouden! Het heeft niet zoo mogen zijn, doch desondanks hoop ik dat
de aandachtige lezer zal kunnen instemmen met mijne mening, dat de
bezetting van de IJssellinie, gelet op de omstandigheden waarin zij
verkeerde, getrouw aan haar opdracht heeft voldaan, namelijk den
opmarsch des vijands naar het hart van het land zoolang mogelijk te
vertragen.
Ik wil dit opstel niet besluiten, alvorens eerbiedige
hulde te hebben gebracht aan de nagedachtenis van hen, die bij het
volbrengen van deze taak hun leven hebben geofferd op het altaar des
Vaderlands.
Vele van mijn brave mannen
lieten 't leven voor hun land,
brachten 't offer voor de vrijheid,
van ons erf - der va'deren pand
dat wij spoedig moesten zwichten ....
och, het was niet hunnen schuld,
zij toch hebben plichtsgetrouwe
hun soldatenplicht vervuld.
Wij gedenken hen met eere,
in vast geloof – en dat is macht,
niet vergeefs toch werd gebracht.
Apeldoorn, maart 1946.