Dagboek van korporaal Henk Vernij
10 Mei 1940 breekt aan. 's Avonds de 9 Mei kregen we van 11 uur tot 9
uur in de ochtend of nog later alarmtoestand. Om de wacht wat
gemakkelijker te maken, hadden we hem zo verdeeld dat we ook die
nacht even lang opzaten om beurten. Nodig was het echter niet. Om
drie uur, eerder half drie werd ik gewekt door een van de
jongens of ik zo spoedig mogelijk wilde komen aangezien er een
patrouille Duitsers over de grens was gekomen, waarschijnlijk
verdwaald en nu door deze omstandigheden in moeilijkheid geraakt was.
Nu veel geloofde ik er niet van, eerder had ik andersom gedacht als
zoiets, wijl de Duitse soldaten bijzonder goed, zelfs beter als wij
wisten waar de grens tussen beide landen lag.
Het
bleek echter waarheid te bevatten. Grote consternatie het eerste
ogenblik. Na echter alle jongens gewekt te hebben en de taak
verdeeld, zagen we er niet meer tegenop en vonden het weer eens wat
anders, een verzetje. Wel was het vreemd dat in de verte geweervuur
te horen viel en zo nu en dan schoten van zwaar geschut of
dergelijke.
Veel
tijd om er aan te denken hadden we echter niet. De Duitsers moesten
ontwapend worden en na overleg met een Luitenant gepleegd te hebben
werd er aan de commandant der Duitsers uitgelegd wat er gedaan zou
worden om de zaak zo spoedig mogelijk achter de rug te hebben.
Nu
deze vond het goed en stuk voor stuk werden ze ontwapend. Ons viel
wel op dat de wapens veel beter en handiger leken als van ons maar
ieder land heeft zijn eigen type wapens.
Voor
het zover was, was er een bus besteld en vrachtauto om ze verderop
naar 't hoofdcommando te doen vervoeren. Voor versterking waren er
reeds enige soldaten gearriveerd en bij 't vervoer onze taak over te
nemen.
Op
dezelfde tijd dat ze vertrokken en de versperring was opengegooid om
de bus door te laten riepen de burgers die door het ongewone waren
gewekt en kwamen kijken: een tank- een tank En het was waar, om de
hoek draaide reeds een tank het dorp binnen. Wat nu te doen. Het was
reeds duidelijk geworden aan ons dat het oorlog was met Duitsland.
Dekking gezocht, opgebeld voor verdere orders, hetwelk niet meer
nodig was, wijl de lijn dood bleef.
De
Luitenant was niet meer te zien ook de sergeant niet en mij de
overmacht te groot was, ook het nutteloze inzag om met levensgevaar
onzerzijds te gaan proberen zonder dekking te kunnen vinden de
versperring te vernielen, zodoende het doel dezer monsters van wagens
tegen te houden niet opvolgen.
De
jongens de toestand uiteenzetten en we het algemeen het beste vonden door
de burgers die tussen ons in liepen te sparen, ons overgaven.
Voordat
dit echter gebeurde eerst de wapens vernietigen. Nu dat ging vlot.
Een zwaai met het geweer tegen een steen en de kolf brak af, dus
onbruikbaar. Verdere wapens in een sloot evenals de munitie en onze
uitrusting welke we twee jaar hadden schoongehouden bestond niet
meer, en was dus oud roest.
Het
ogenblik dat we overgaven was ontzettend. Met opgeheven handen te
moeten lopen in een dorp dat je zo goed kenden. De machteloosheid
waar je blijk van geeft was zwaar. <
Tot
zover een gedeelte van mijn overzicht van mijn diensttijd. Dit gaat
door met dat wat ik meemaakte als krijgsgevangene wat dus niet meer
van belang is.
Zoals
U gelezen heeft ontbreken er in dit alle namen, daar het niet
geschreven is als rapport maar een terugblik.
Het
missen van mij van de Luitenant en de sergeant is echter typerend. De
Luitenant had ik eerder teruggevonden dan de Sergeant. Kas ontmoette
ik eerst in 't Kamp in Duitsland.
Luitenant
Koster echter was na door mij gewekt te zijn, niet meer als echte
commandant naar buiten getreden en hebben Caspers en mijn persoon de
Duitsers ontwapend zonder assistentie van de Luitenant.
Luitenant
Koster is met mij er nog een klein aantal andere jongens zonder
bewaking om ongeveer 6 uur 's ochtends ( de boeren waren aan 't
melken) afgemarcheerd naar het grenskantoor.
Vandaar
werd de Luitenant later met een andere officieren per auto verder
vervoerd. Wat destijds onder ons wel wat wraakgevoelens te weeg
brachten.